e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voogd momber: mómber (Gennep), zie mómber  mómmer (Gennep), voogd: voogd (Gennep), voogd stellen: nog zelden møømber stölle  voogd (Gennep) iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [SGV (1914)] III-2-2
voor de gek houden naaien: Daor hèbbe ze mien genääjd  nääje (Gennep), plagen: plaogə (Gennep), verneuken: Sliep uut! Ik hèb óllie vernökt Vernökt wille ze worre  verneuke (Gennep) beetnemen, belazeren || foppen, voor de gek houden || op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)] III-1-4
voorhoofd voorkop: vūrkop (Gennep) voorhoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
voorklauw voorklauw: vø̜rklǫu̯w (Gennep) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voornemen plan: plan (Gennep) wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)] III-1-4
voornemens zijn van plan zijn: bin van plan (Gennep) van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
vooroverduikelen kieperen: kiepere (Gennep), kopkeukelen: kopkeukele (Gennep), tuimelen: tŭŭmmele (Gennep) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)] III-1-2
voorploeg voorploeg: vø̜r[ploeg] (Gennep) De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.] I-1
voorpoten met dikke knie stalknieën: stalknēi̯ǝ (Gennep), stalpoten: stalpø̄t (Gennep) [N 3A, 143; monogr.] I-11
voorraad voorraad: vörraod (Gennep) de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)] III-3-1