21920 |
vrouwelijke duif |
duif:
doef (L164p Gennep)
|
Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ęnt (L164p Gennep)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gans (L164p Gennep),
gau̯s (L164p Gennep)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
kalkoense hen:
kalkoense hen (L164p Gennep)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hɛn (L164p Gennep),
hoen:
hun (L164p Gennep),
kip:
kip (L164p Gennep)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluikant:
vrolliekaant (L164p Gennep)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
lijfje:
liefke (L164p Gennep)
|
hemdje met jarretel
III-1-3
|
24515 |
vrucht zetten |
aanzetten:
WLD
ēnzéttə (L164p Gennep)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
cf. VD s.v. "amnion"= binnenste vruchtvlies, lamsvlies; cf. VD s.v. "lamsvlies"(anat.) +amnion, vlies dat de vrucht in het moederlijf omgeeft, waarvan het alleen gescheiden is door vocht, het zgn. vruchtwater
hèlm (L164p Gennep)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19211 |
vuil |
vuil:
Dèn voele kèl wördt al muuj as ie ziet wérke
voel (L164p Gennep)
|
lui
III-1-4
|