22685 |
waldhoorn |
toethoorn:
toe(.)thôn (L164p Gennep),
waldhoorn:
waldhōrən (L164p Gennep)
|
Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)] || Koperen blaasinstrument.
III-3-2
|
29450 |
walkbank |
walkbank:
walǝk˱bāŋk (L164p Gennep)
|
Kneedtafel; tafel waarop een brok klei grondig gekneed en geslagen wordt om de klei weker en buigzamer te maken en de lucht eruit te persen. [N 49, 11b; monogr.]
II-8
|
29448 |
walken |
walken:
walǝkǝ (L164p Gennep)
|
De klei met de handen kneden. Volgens de invuller uit L 163 was het walken vergelijkbaar met deeg kneden met de handen. [N 49, 11a; monogr.]
II-8
|
29449 |
walker |
ballenmaker:
balǝmākǝr (L164p Gennep)
|
Arbeider die de klei met de handen kneedt. In L 163 rolde de ballenmaker de klei tot een rol en verdeelde die in ballen voor de draaier die er vervolgens bloempotten van draaide. [N 49, 11c]
II-8
|
19477 |
walm |
kwalm:
kwalm (L164p Gennep)
|
dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
19475 |
walmen |
blaken:
blōͅkə (L164p Gennep),
flambouwen:
flamboͅi̯ə (L164p Gennep)
|
walmen (van petroleumlamp) || walmen, roken, dampen
III-2-1
|
25525 |
wan |
wan:
wan (L164p Gennep)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
kuieren:
kuierə (L164p Gennep),
wandelen:
wààndelə (L164p Gennep)
|
Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17755 |
wang |
wang:
wang (L164p Gennep)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
25674 |
wanmolen |
wanmolen:
wanmø̄lǝ (L164p Gennep)
|
De wanmolen is een toestel waarbij wind wordt verwekt door schoepen of vleugels die door middel van een draaiijzer in beweging worden gebracht. Die wind blaast tegen een schuingeplaatst rooster, waarboven een trechter is geplaatst. Door deze trechter loopt het nog met kaf en graanafval vermengde graan langzaam op het rooster. Door de wind waait het afval weg; het graan glijdt naar beneden, komt dan, tenminste bij rogge en tarwe, nogmaals op een daaronder geplaatst rooster, waarover nogmaals wind waait en komt tenslotte terecht in een vat waarmee de maat werd bepaald (zie de aflevering over de molenaarsterminologie, WLD II,3), of, bij latere uitvoeringen, via een schuif in zakken. Wanneer het type kafmolen naast het type wanmolen in één plaats voorkomt, dan duidt het eerste doorgaans de ouderwetse wanmolen zonder zandzeef aan.Vanwege het helse kabaal dat de wanmolen maakte, werd deze wel duivel of duivelmolen genoemd. In L 320a merkt de zegsman dan ook op dat de ruimte waarin de wanmolen draait wel de hel wordt genoemd. Zie afbeelding 14. [N 14, 40a, 40b en 40c; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 49; R 3, 64]
I-4
|