33139 |
wannen met de wan |
wannen:
wanǝ (L164p Gennep)
|
Om het graan te scheiden van kaf en graanafval wordt het gewand. Het principe van de handeling is eenvoudig: de graankorrels worden tegelijk met het kaf en de andere ongerechtigheden omhooggeworpen; door de wind worden het kaf en het lichtere afval weggeblazen; de zwaardere graankorrels vallen terug en blijven over. Het primitiefste en oudste middel om te wannen is de wan: een platte korf met aan beide zijden een oor en iets uitgehold aan één kant. In die uitgeholde kant wordt het graan nog vermengd met het afval gedaan en de wanner schudt de mand, zodanig dat de natuurlijke wind het afval doet wegwaaien en dat het graan terug in de mand valt. Zie het lemma ''wan'' (6.3.2). Later ging men de wanmolen gebruiken, waarbij een kunstmatige windstroom werd opgewekt; zie het lemma ''wanmolen'' (6.3.5). Vaak gebruikt men hetzelfde werkwoord voor het wannen met de wan en voor het wannen met de wanmolen; dan is dat werkwoord wannen. Soms gebruikte men een apart woord voor het werken met de wanmolen; deze zijn opgenomen in het lemma ''wannen met de wanmolen'' (6.3.4).' [N 14, 37; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18268 |
want |
vuistwant:
voestwa.nt (L164p Gennep)
|
vuisthandschoen
III-1-3
|
21743 |
wapen |
wapen:
waapə (L164p Gennep)
|
een voorwerp dat bestemd is om iemand letsel toe te brengen of zich ermee te verdedigen [wapen, wapie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21741 |
wapenschild |
schild:
schild (L164p Gennep)
|
een bord waarop een wapen [bijv. van een legeronderdeel] geschilderd is [schild, wapie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
wèèrm (L164p Gennep),
e lang uitgesproken
wĕrm (L164p Gennep)
|
warm [SGV (1914)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19717 |
was |
was:
was (L164p Gennep),
weͅs (L164p Gennep)
|
was || wasch [SGV (1914)]
III-2-1
|
19713 |
wasblok |
wasbok:
was˂bok (L164p Gennep)
|
schraag voor wasteil
III-2-1
|
19714 |
wasbord |
wasbred:
was˂brɛt (L164p Gennep),
wàsbrèt (L164p Gennep)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)] || wasbord
III-2-1
|
19658 |
wasgoed |
wasgerei:
was˃greͅi̯ (L164p Gennep),
wasgoed:
wasgoet (L164p Gennep)
|
wasgoed [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
19598 |
wasketel |
soppot:
soͅppoͅt (L164p Gennep)
|
wasketel
III-2-1
|