e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonte koe met rode kop bonte koe: bōntǝ [koe] (Gennep) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a] I-11
bonte koe met zwarte kop zwartkop: zwartkǫp (Gennep) [N 3A, 128] I-11
bonte kraai kraai: krej (Gennep) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1
bonte specht, specht bonte specht: boonte spè-ècht (Gennep) specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
bontkraag poesje: poeske (Gennep) halsbont III-1-3
bontmantel pels: pé.ls (Gennep, ... ) dikke, gestikte rok || met (schape)vacht gevoerde winterjas III-1-3
bonzen bonzen: boonzə (Gennep) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boog boog: bǭx (Gennep), pijlenboog: piele(m)baog (Gennep), piləmboͅ.ch (Gennep), Zie piele(m)baog.  pielenbaog (Gennep) [Pijl en boog]. || boog [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Pijl en boog. II-9, III-3-2
boogschuttersgilde schutterij: schutteri-j (Gennep) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] III-3-2
boom (alg.) boom: bom (Gennep), bou̯m (Gennep), bŏm (Gennep), bôm (Gennep), buim (mv.): böm (Gennep), böm mv (Gennep) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3