33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
I-7
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
WLD
krŭŭn (L164p Gennep)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24128 |
boomleeuwerik |
leeuwerik:
lēwerik (L164p Gennep),
schijtlieverik:
schie-ietlèvverik (L164p Gennep)
|
Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22843 |
boompje wisselen |
boompje vertuisen:
Sub vertuuse: verwisselen [...] Wïj spulde bömke vertuuse (tikspel).
bömke vertuuse (L164p Gennep)
|
Tikspel.
III-3-2
|
24511 |
boomstronk |
boks:
bóks (L164p Gennep),
poest:
poest (L164p Gennep),
stomp:
stó(.)mp (L164p Gennep)
|
boomstronk
III-4-3
|
24130 |
boomvalk |
valk:
valk (L164p Gennep)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22339 |
boomvruchten stelen |
snaaien:
snø͂ͅjə (L164p Gennep)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
mallejan:
malǝjan (L164p Gennep)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōnǝ (L164p Gennep),
boon:
boon (L164p Gennep),
bōn (L164p Gennep),
bōǝn (L164p Gennep)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
18698 |
boordenknoopje |
hemdenknoopje:
himdeknöpke (L164p Gennep),
hémdeknöpke (L164p Gennep)
|
boordeknoopje
III-1-3
|