21783 |
zaak |
bedrijf:
bedrīēf (L164p Gennep)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25237 |
zachte wind, briesje |
windje:
wīēndjə (L164p Gennep)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
keerbezem:
kēͅrbɛsəm (L164p Gennep),
veger:
vēͅgər (L164p Gennep)
|
zachte bezem
III-2-1
|
30194 |
zadeldak |
spits dak:
spets˱ dak (L164p Gennep)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
18393 |
zak in kledingstuk |
tas:
B.v. Dees bóks hèt twee téssen óp de kó.nt.
tés (L164p Gennep)
|
zak
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
snuitdoek:
snutdoek (L164p Gennep),
tasneusdoek:
tésnuzzik (L164p Gennep),
tassendoek:
téssendoek (L164p Gennep),
zakdoek:
zaddoek (L164p Gennep),
zakdoek (L164p Gennep),
zâddoek (L164p Gennep)
|
neusdoek [SGV (1914)] || zakdoek
III-1-3
|
18783 |
zakdoek: pochette |
lefdoekje:
Opg. léf(zak)duukske.
léfduukske (L164p Gennep),
lefzakdoekje:
Opg. léf(zak)duukske.
léfzakduukske (L164p Gennep)
|
pochet
III-1-3
|
26520 |
zakhaak |
zakke(n)haak:
zakǝhāk (L164p Gennep)
|
IJzeren haakje waarmee de te vullen meelzak wordt opengehouden. Om de zak op te hangen kunnen twee systemen gebruikt worden: a) de zak wordt met vier haakjes rondom de meelpijp bevestigd; b) de zak wordt aan één kant van de pijp aan twee haakjes vastgemaakt, terwijl hij aan de andere kant wordt opengehouden door een derde haakje dat verbonden is met een koord dat over een katrolletje loopt en waaraan een zakje zand of een ander tegengewicht hangt. Dit systeem heeft het voordeel dat de molenaar de kwaliteit van het meel tijdens het malen al kan controleren. In l 265 werd op deze wijze gewerkt. Zie ook afb. 83 en 84. De kram uit Q 77 was een stuk ijzer in de vorm van een hoek van 90ű, dat in het hout werd geslagen en waarin de zak kon worden gehangen. [N O, 24f; Vds 166; Jan 169; Coe 154; Grof 184]
II-3
|
18234 |
zakhorloge |
loge:
loozie (L164p Gennep),
ponder:
Scherts. (lett. unster).
punder (L164p Gennep)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] || zakhorloge
III-1-3
|
26492 |
zakkenbank |
kistje:
keskǝ (L164p Gennep)
|
De houten bank of kist bij het kaar waarop de zakken graan gereed gezet worden. [N O, 21a]
II-3
|