20715 |
boterham met vet |
smoutboterham:
smālt˂botəram (L164p Gennep),
Syst. Eijkman
smālt˂botram (L164p Gennep)
|
boterham met smout || Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20553 |
boterkussentje |
boterbabbeltje:
bótter-bàbbeltjə (L164p Gennep)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
botterkneedlepel:
botǝrknęi̯lē̜pǝl (L164p Gennep),
botterscheplepel:
botǝrsxøplē̜pǝl (L164p Gennep),
botterspaan:
botǝrspǭn (L164p Gennep)
|
Lepel om de boter mee te kneden. Er bestaan platte lepels en lepels met ribbels. Deze laatste worden spaan genoemd. De lepels zijn van hout gemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 20; N 12, 61; N 12, 61 add.; Ge 22, 4; monogr.]
I-11
|
33644 |
bouwland |
`:
fē̜.lt (L164p Gennep),
bouwland:
bǫwlānt (L164p Gennep),
land:
lant (L164p Gennep),
lānt (L164p Gennep),
veld:
vē̜lt (L164p Gennep),
vɛlt (L164p Gennep)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brāk (L164p Gennep)
|
gebouw in vervallen staat
III-2-1
|
26306 |
bovenbonkelaar |
bonkelaar:
bonkelaar (L164p Gennep)
|
De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.]
II-3
|
33449 |
bovendeur |
bovenhelft:
bǫvǝhęlǝft (L164p Gennep),
halve deur boven:
halǝvǝ dø̄r bǭvǝ (L164p Gennep)
|
Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c]
I-6
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
WLD
top (L164p Gennep),
topje:
WLD
töpkə (L164p Gennep)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǫvǝlext (L164p Gennep)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bōvelip (L164p Gennep)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|