18099 |
breuk |
breuk:
brēūk (L164p Gennep)
|
breuk [SGV (1914)]
III-1-2
|
23316 |
brevier |
brevier (<lat.):
brevier (L164p Gennep)
|
brevier [SGV (1914)]
III-3-3
|
21250 |
brief |
brief:
bri:f (L164p Gennep),
brīēf (L164p Gennep)
|
brief [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
21205 |
briefkaart |
briefkaart:
brĭĕfkaort (L164p Gennep)
|
de kaart waarop men tegen lager tarief dan voor brieven correspondentie kan voeren [briefkaart, brievenkaart, postkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19419 |
briket |
briket:
briket (L164p Gennep),
eierkolen:
eͅi̯ərkōͅlə (L164p Gennep)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)] || eierkolen
III-2-1
|
19245 |
broeden |
speculeren over:
spiekelie.r nów mar nie langer, gôt gewoon mit
spiekelie.re (L164p Gennep),
zie spiekelie.re
spikkelie.re (L164p Gennep),
uitbroeden:
ŭŭtbroeiə (L164p Gennep)
|
ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)] || peinzen, uitdokteren
III-1-4
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brui̯ǝ (L164p Gennep)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
broedse kip:
brui̯sǝ kip (L164p Gennep),
kloek:
kluk (L164p Gennep)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
bruur (L164p Gennep)
|
broeder [SGV (1914)]
III-3-3
|
34502 |
broeds |
kloeks:
kluks (L164p Gennep)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|