e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deeg deeg: deeg (Gennep), mengsel: mēŋsəl (Gennep), wegdeeg: weͅx˂dēx (Gennep) beslag || brooddeeg || deeg [SGV (1914)] III-2-3
deeg kneden kneden: knējǝ (Gennep), knē̜jǝ (Gennep) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
degelijk grondig: groondig (Gennep) grondig [SGV (1914)] III-1-4
deken deken: deken (Gennep), dēͅkə (Gennep) deken || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)] III-2-1
dekken dekken: WLD  dekkə (Gennep) Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] III-4-2
deksel dekkel: dèkkel (Gennep), deksel: dèksel (Gennep), potdekkel: poͅt˂dɛkəl (Gennep) deksel [SGV (1914)] || pannedeksel III-2-1
deksel van de karnton bret: bręt (Gennep), holteren dekkel: hø̜̄ltǝrǝ dękǝl (Gennep) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
deksel van een doodskist dekkel: dékkəl (Gennep) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
dempig dempig: dɛmpex (Gennep) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: din (Gennep), WLD  dén (Gennep), kersenboom: kèrsebôm (Gennep), kerstboom: kèrsbôm (Gennep) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] || denneboom || kerstboom III-4-3