e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderen donderen: dŏŏndere (Gennep) donderen [SGV (1914)] III-4-4
donderwolk schoerenkop: schoe.rekop (Gennep) onweerswolk III-4-4
donderx donder: dŏŏnder (Gennep) donder [SGV (1914)] III-4-4
donker worden, duisteren duister worden: dŭŭstər wòrrə (Gennep) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
donker, duisterx donker: doonker (Gennep), duister: duuster (Gennep), dŭŭstər (Gennep), helsduister: Nèvve dieje wèg stôn gèn lichtpööl; dor is t s aoves hèlsduuster.  hèls(en)duuster (Gennep) aardedonker || donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4
donkerbruine koe vale koe: vǭlǝ [koe] (Gennep) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
dons, nestveren duivelshaar: dūūvelshèùr (Gennep) het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (bn.) dood: dood (Gennep, ... ), doot (Gennep), dôôt (Gennep), gestorven: gestörrevə (Gennep), oremus: Hij was ooreemes vór we ’t ien de gaate hân (Gennep) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] || hij was dood eer we het in de gaten hadden III-2-2
dood (zn.) dood: dood (Gennep, ... ) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodmalen doodmalen: doodmalen (Gennep) Het meel te fijn malen. [N O, 36e] II-3