21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L164p Gennep),
laan:
laan (L164p Gennep)
|
dreef [SGV (1914)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
drillen:
Ik ziej da drille nów moj zat; parie.re of nor bèd
drille (L164p Gennep),
jengelen:
jengelə (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
zaniken:
zaniken (L164p Gennep)
|
drenzen [SGV (1914)] || drenzen, dreinen van een kind || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
dressoir (L164p Gennep)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32024 |
drevel, deuvel |
deuvel:
dȳvǝl (L164p Gennep)
|
Rondhouten pen die met lijm in zuiver passende gaten wordt bevestigd. Zie ook afb. 126. De timmerman gebruikt drevels onder meer bij hoekverbindingen en de wagenmaker om segmenten van velgen van karwielen met elkaar te verbinden. Zie voor dit laatste ook het lemma ɛverbindingspennenɛ in Wld I.13, pag. 18. Govie is volgens het Maastrichts woordenboek (pag. 123) de benaming voor een ø̄houten pen ter verbinding van twee plankenø̄.' [N 54, 38a; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
27465 |
driepoot |
krik:
krek (L164p Gennep)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
33662 |
dries |
dries:
dris (L164p Gennep)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34094 |
driespeen |
driedemer:
dridēmǝr (L164p Gennep)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66]
I-11
|
18866 |
driftig |
bitsig:
Dat is ennen bitsige kèl Toen ie ziene zin nie kreeg, lie.p ie bitsig nor huus
bitsig (L164p Gennep),
driftig:
driftig (L164p Gennep),
giftig:
giftig (L164p Gennep)
|
driftig [SGV (1914)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
drijftol:
t Ménneke hiel dn drie.ftól mit n zwèpke ân t drääje.
drie.ftól (L164p Gennep),
tol:
tŏl (L164p Gennep),
/
tól / tölleke (L164p Gennep)
|
drijftol [SGV (1914)] || Drijftol. || tol / tolletje [SND (2006)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drīēf-zàànd (L164p Gennep)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|