e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dronken zijn een bies in hebben: n bies èn hebbe (Gennep), een peer in hebben: n pèr èn hebbe (Gennep), een zes in hebben: n zies èn hebbe (Gennep), hem om hebben: m um hebbe (Gennep) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven droog blijven: dreug blīēvə (Gennep) droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: dréúch (Gennep) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek handdoek: hant˂duk (Gennep, ... ), hant˂dūk (Gennep), schoteldoek: sxotəlduk (Gennep), sxotəldūk (Gennep) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || theedoek III-2-1
droogrek tuitenrek: tuitenrek (Gennep) Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.] I-11
droogstaan droogstaan: (de koe) stɛt drø̄x (Gennep) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop sapzoet: sàp-zūūt (Gennep) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater sapzoet: sapzuut (Gennep), sap˃zy(3)̄t (Gennep), sàp-zūūt (Gennep), schuimpje: sxymkə (Gennep) dropwater || Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer nat (weer): nat (Gennep, ... ), nàt (Gennep), nàt wéér (Gennep), ènne natte zŏŏmer (Gennep), ènne natte zŏŏmmer (Gennep), regenachtig (weer): réégən-èèchtig (Gennep), wakweer: wak wèr (Gennep), waterkoud (weer): waoter kààld (Gennep) nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen druppen: dröppe (Gennep), hij dröpt van de rêgen (Gennep, ... ), hij dröpte van de rêgen (Gennep, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4