id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21169 | brug | brug: brêg (Genoelselderen), brøX (Genoelselderen) | een houten brug [ZND 22 (1936)] III-3-1 |
20386 | bruid | bruid: 1a-m; 22, 29a; braawd (Genoelselderen), broud (Genoelselderen) | bruid [ZND 01 (1922)] III-2-2 |
20387 | bruidegom | bruidegom: 1a-m; 22, 29a; broudegom (Genoelselderen) | bruidegom [ZND 01 (1922)] III-2-2 |
23221 | bruidje in de processie | bruidje: breudjes (Genoelselderen), brøtšəs (Genoelselderen) | Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)] III-3-3 |
20390 | bruiloft | bruiloft: 1a-m; 22, 29b; braawlof (Genoelselderen) | bruiloft [ZND 01 (1922)] III-2-2 |
21573 | brutaal | astrant: hè es ferm astrānt (Genoelselderen), strant: strant (Genoelselderen) | hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)] || vrijpostig [ZND 32 (1939)] III-3-1 |
25116 | bui, regenbui | schoer: sjoer (Genoelselderen), šur (Genoelselderen) | bui, regen [ZND 01 (1922)] III-4-4 |
17634 | buik | buik: bauk (Genoelselderen) | de buik [ZND 29 (1938)] III-1-1 |
18139 | buil op het hoofd | knop: knŏĕp (Genoelselderen) | een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)] III-1-2 |
20455 | buitenechtelijk kind | basterd: 1a-m; 21, 02; bassed (Genoelselderen), basset (Genoelselderen) | bastaard [ZND 01 (1922)] III-2-2 |