34646 |
koets |
koets:
kuts (Q173p Genoelselderen)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (Q173p Genoelselderen)
|
koets [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kui̯ǫt (Q173p Genoelselderen),
kūi̯ø̜̄t (Q173p Genoelselderen),
vatsji:
vatši (Q173p Genoelselderen)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
koffie:
koͅfə (Q173p Genoelselderen)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
19615 |
kom |
komp:
kōmp (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
keuning (Q173p Genoelselderen)
|
koning [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwigənīr (Q173p Genoelselderen)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
23216 |
koor |
koor:
de koor (Q173p Genoelselderen)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
kots (Q173p Genoelselderen)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (Q173p Genoelselderen)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|