34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kø̄tǝlǝ (Q173p Genoelselderen),
schaapskeutelen:
šopskø̄tǝlǝ (Q173p Genoelselderen)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c]
I-12
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vǭt (Q173p Genoelselderen)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
26403 |
velg |
velling:
vɛlǝŋ (Q173p Genoelselderen)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
30332 |
vensterluiken |
blaffeturen:
blafǝtørǝ (Q173p Genoelselderen)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
17914 |
verbergen |
versteken:
verstēke (Q173p Genoelselderen)
|
verbergen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
30735 |
verflaag |
couche verf:
kus ˲vɛrǝf (Q173p Genoelselderen),
laag verf:
lwof ˲vɛrǝf (Q173p Genoelselderen)
|
Zie kaart. Uitgestreken hoeveelheid verf. [N 67, 77a; L 29, 28b; monogr.]
II-9
|
18002 |
verkleumd |
verkild:
verkild (Q173p Genoelselderen)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich höb ənə kā op mən bos (Q173p Genoelselderen),
k hèb ne kaa ên t hat (Q173p Genoelselderen)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
18226 |
versleten |
versleten:
verslete (Q173p Genoelselderen)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vi̯ø̜̄lǝ (Q173p Genoelselderen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|