e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genoelselderen

Overzicht

Gevonden: 593
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ziekte ziekte: daai zeekde es besmettelĕk (Genoelselderen) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] III-1-2
zien, kijken kijken: kieke (Genoelselderen) kijken [ZND 25 (1937)] III-1-1
zijwand kisten: kestǝ (Genoelselderen) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zingen zingen: zeĕnge (Genoelselderen) III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] III-3-2
zo arm als ... zo arm als job: hè es zoo erm es job (Genoelselderen) Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)] III-3-1
zo eenvoudig als ... zo eenvoudig als het groot is: zō ēnvōͅdəx as het grōt es (Genoelselderen) Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)] III-1-4
zwaden spreiden breien: brɛi̯ǝ (Genoelselderen) Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
zwarte kraai, kraai kraai: geen fon.doc.  kraai (Genoelselderen) kraai [ZND 28 (1938)] III-4-1
zweep smet: smęt (Genoelselderen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zwellen zwellen: Ook zwolle.  zwĕlle (Genoelselderen) zwellen [ZND 25 (1937)] III-1-2