32841 |
zwenghout, spoorstok |
koppel:
kǫpǝl (Q173p Genoelselderen)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
21511 |
zweren |
zijn eed doen op:
ech wil mənən eͅt trop dyn (Q173p Genoelselderen)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18045 |
zweren, etteren |
zweren:
dāi won zal zwēͅrə (Q173p Genoelselderen)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|