21102 |
bijten |
bijten:
1a-m
baaite (Q173p Genoelselderen),
bajtə (Q173p Genoelselderen)
|
bijten [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
18113 |
blaar |
blaar:
blwor (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen,
Q173p Genoelselderen)
|
een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blǭ.t (Q173p Genoelselderen),
blader:
blø̜̄r (Q173p Genoelselderen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
29838 |
blaren |
blazen:
blwǫs (Q173p Genoelselderen)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
17986 |
bleek |
bleek:
hé ès zoo blèk (Q173p Genoelselderen),
hə əs so blēik (Q173p Genoelselderen)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blaaive (Q173p Genoelselderen)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen),
hət bliksəmd (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloedwos (Q173p Genoelselderen),
blūdwoͅs (Q173p Genoelselderen),
pens:
peͅ.ns (Q173p Genoelselderen)
|
bloedworst [Goossens 2c (1963)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
(-) blaait (Q173p Genoelselderen),
blai̯ǝ (Q173p Genoelselderen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)]
I-4, III-4-3
|
21510 |
blussen |
blussen:
blø.ssə (Q173p Genoelselderen)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|