18013 |
kortademig |
dempig:
deͅmpix (L360a Gerdingen)
|
dempig [ZND m]
III-1-2
|
21339 |
kostganger |
logeur (<fr.):
ložø͂ͅr (L360a Gerdingen)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
18794 |
kousenwol |
saai:
saai (L360a Gerdingen)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
ploegkouter:
[ploeg]kő̜u̯.tǝr (L360a Gerdingen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
krāx (L360a Gerdingen)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
ook in ZND 28, 048
krēͅft (L360a Gerdingen)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (L360a Gerdingen)
|
krekel [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreͅntəbrieət (L360a Gerdingen)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
kriəntš (L360a Gerdingen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
krīt (L360a Gerdingen)
|
krijt [ZND m]
III-3-1
|