21502 |
kroon |
kroon:
krū[ə}n (L360a Gerdingen),
kroontje:
krī[ə}nkə (L360a Gerdingen)
|
kroon [ZND m]
III-3-1
|
34382 |
kudde schapen |
kud:
kɛt (L360a Gerdingen)
|
[JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
22818 |
kunst |
kunst:
ki̯nst (L360a Gerdingen)
|
Kunst. [ZND m]
III-3-2
|
24880 |
kweek |
puinen:
pijnen (L360a Gerdingen),
pęi̯nǝ (L360a Gerdingen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (L360a Gerdingen)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
21578 |
land |
land:
lant (L360a Gerdingen)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
17815 |
leggen |
leggen:
legə (L360a Gerdingen, ...
L360a Gerdingen)
|
leggen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
21503 |
lenen |
lenen:
lī[ə}nə (L360a Gerdingen, ...
L360a Gerdingen)
|
leenen [ZND 14 (1926)], [ZND m]
III-3-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
[ontrondingsgebied: leugen -> liegen]
līgə (L360a Gerdingen)
|
een leugen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
lørdər (L360a Gerdingen)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|