34580 |
zijladder |
leiertjes:
lęi̯ǝrkǝs (L360a Gerdingen)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
leddertjes:
lęi̯ǝrkǝs (L360a Gerdingen)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
19680 |
zitbank |
bank:
bāŋk (L360a Gerdingen)
|
bank [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zetə (L360a Gerdingen)
|
zitten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (L360a Gerdingen),
zoller:
zoͅlər (L360a Gerdingen)
|
zolder [ZND 27 (1938)], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ī(ǝ).vǝr[den] (L360a Gerdingen),
schelf(t):
[schelf(t)] (L360a Gerdingen
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kreij (L360a Gerdingen),
geen fon.doc.
kraai (L360a Gerdingen)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
33995 |
zweep |
gesel:
gęi̯sǝl (L360a Gerdingen),
smik:
smęk (L360a Gerdingen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|