30285 |
glasdeur |
glasdeur:
glās˱dø̄r (Q018p Geulle)
|
Deur waarbij het paneel uit glas bestaat. [N 55, 29a]
II-9
|
30287 |
glaslatten |
lattensponning:
latǝspǫneŋ (Q018p Geulle)
|
Latjes waarmee de glasruiten in de deur vastgezet worden. [N 55, 29c]
II-9
|
30286 |
glassponning |
glassponning:
glāsspǫneŋ (Q018p Geulle)
|
Sponning in de regels en stijlen van een glasdeur, waarin de glasruit wordt geplaatst. [N 55, 29b]
II-9
|
20556 |
glazig |
glazig:
glazig (Q018p Geulle)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (Q018p Geulle)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22376 |
glijbaan |
schijvel:
sjievel (Q018p Geulle)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
glitschen (du.):
glitsje (Q018p Geulle),
glitsen:
glitsje (Q018p Geulle),
schijvelen:
sjievele (Q018p Geulle),
schuivelen:
sjievele (Q018p Geulle)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
grimslachen:
grimsjlache (Q018p Geulle)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
vuurwormpje:
vuurwörmke (Q018p Geulle),
vuurwörmkə (Q018p Geulle)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
Gloria (Q018p Geulle)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|