23715 |
akte |
akte:
aktes (Q018p Geulle)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22354 |
al dansend draaien |
denderen:
dendere (Q018p Geulle)
|
Al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22419 |
alle kegels samen |
bos:
bosj (Q018p Geulle)
|
Alle kegels bij elkaar [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
den elter (Q018p Geulle)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
schel:
sjel (Q018p Geulle)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30810 |
ambacht van schoenmaker |
schoenmaker:
šōnmę̄kǝr (Q018p Geulle)
|
[N 60, 221a]
II-10
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampölle (Q018p Geulle)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25242 |
andere soorten sneeuw |
dikke vlokken:
dikke vlokken
dikke vlokke (Q018p Geulle)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30440 |
andreaskruis |
andreaskruis:
andręjaskrø̜js (Q018p Geulle)
|
Kruis van regellatten van 5 x 7 cm die dwars op de richting van de balken tussen de balken van een balklaag worden aangebracht en van de bovenkant van de ene balk tot de onderkant van de andere lopen. Het andreaskruis voorkomt het doorbuigen en het zijdelings kromtrekken van de ribben. Het aanbrengen van een andreaskruis werd in Q 121c 'de balken schoren' ('dǝ balǝkǝ šōrǝ') genoemd. [N 54, 142a]
II-9
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (Q018p Geulle)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|