17547 |
grof gebouwd |
grof:
graof (Q018p Geulle)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19979 |
grommen |
grauwelen:
grauwwele (Q018p Geulle),
grommen:
gromme (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
geleg:
gǝlē̜ ̞x (Q018p Geulle)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
31657 |
grondboor |
grondboor:
gront˱bōr (Q018p Geulle)
|
Boor die bij het slaan van pompen gebruikt wordt om in de grond te boren. Aan de zijde ervan zijn doorgaans spiraalvormige windingen aangebracht die tijdens het boren de aarde uit het boorgat schuiven. [N 33, 162]
II-11
|
31854 |
grondschaaf |
grondschaaf:
grontšāf (Q018p Geulle)
|
Plat schaafje van hout of staal waarvan de schaafbeitel aan de onderzijde ver uitsteekt en waarmee de bodem van diepe groeven verder wordt uitgediept of zuiver geschaafd. Zie ook afb. 48. De grondschaaf wordt door de timmerman, wagenmaker en kuiper gebruikt. De timmerman werkt er onder meer de nesten mee af in trapbomen. Nesten zijn gesloten groeven in de zijstukken van trappen, waar de traptreden, stootborden etc. in worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 78; N G, 37b; N 55, 114 add.; A 32, 3 add.; monogr.]
II-12
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
grondwater (Q018p Geulle),
gróndwater (Q018p Geulle)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30054 |
grondwerker |
grondwerker:
grontwerkǝr (Q018p Geulle)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
20346 |
grootmoeder |
groot, de -:
groat (Q018p Geulle),
grootmoeder:
groatmoder (Q018p Geulle),
groatmōdər (Q018p Geulle),
groətmōdər (Q018p Geulle),
door leerlingen v.e. lagere school ingevuld (9 - 10 jaar)
groatmoeder (Q018p Geulle),
oma:
door leerlingen v.e. lagere school ingevuld (9 - 10 jaar)
hom (Q018p Geulle),
oma (Q018p Geulle),
tegenwoordig
ōma (Q018p Geulle)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
groatau̯ərs (Q018p Geulle),
groətau̯ərs (Q018p Geulle)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
grootvader:
groatvader (Q018p Geulle),
groat˃vādər (Q018p Geulle),
groət˃vādər (Q018p Geulle),
door leerlingen v.e. lagere school ingevuld (9 - 10 jaar)
graotvader (Q018p Geulle),
opa:
door leerlingen v.e. lagere school ingevuld (9 - 10 jaar)
hoppa (Q018p Geulle),
opa (Q018p Geulle),
tegenwoordig
ōpa (Q018p Geulle)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|