e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

Gevonden: 4139
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
angel van bij of wesp angel: angel (Geulle) Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)] III-4-2
angelusklok tumpklok: tumpklok (Geulle) De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] III-3-3
angelustorentje klein torentje: het klein täöreke (Geulle) Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
angst angst: angs (Geulle) het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] III-1-4
anker anker: aŋkǝr (Geulle), strijkanker: strīk˱aŋkǝr (Geulle) Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.] II-9
antwoorden antwoord geven: antwoort gèève (Geulle) ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)] III-3-1
appelboom appelboompje: Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen  appelbeumke (Geulle), appelbuimke (Geulle) [DC 03 (1934)] I-7
appelmoes appelmoes: appelmoos (Geulle) appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)] III-2-3
appels van de boom schudden rammelen: rammele (Geulle), schuddelen: sjöddele (Geulle) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] III-2-3
appelstroop appelsiroop: apǝlšrǫǝp (Geulle) Stroop, gemaakt van appelen. [N 57, 34b; N 57A, 6; N 38, 2; monogr.] II-2