24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
tumpklok:
tumpklok (Q018p Geulle)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23449 |
angelustorentje |
klein torentje:
het klein täöreke (Q018p Geulle)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angs (Q018p Geulle)
|
het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (Q018p Geulle),
strijkanker:
strīk˱aŋkǝr (Q018p Geulle)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
21829 |
antwoorden |
antwoord geven:
antwoort gèève (Q018p Geulle)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33494 |
appelboom |
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbeumke (Q018p Geulle),
appelbuimke (Q018p Geulle)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
20698 |
appelmoes |
appelmoes:
appelmoos (Q018p Geulle)
|
appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
21119 |
appels van de boom schudden |
rammelen:
rammele (Q018p Geulle),
schuddelen:
sjöddele (Q018p Geulle)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25922 |
appelstroop |
appelsiroop:
apǝlšrǫǝp (Q018p Geulle)
|
Stroop, gemaakt van appelen. [N 57, 34b; N 57A, 6; N 38, 2; monogr.]
II-2
|