19782 |
hondenhok |
hondskooi:
honskooj (Q018p Geulle),
hondskouw:
hondskouw (Q018p Geulle),
honskoiw (Q018p Geulle)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
28557 |
hongervolk |
arme bijen:
ɛrm bi-jǝ (Q018p Geulle)
|
Bijenvolk dat met te weinig voorraad voedsel de winter ingaat. [N 63, 54d]
II-6
|
28524 |
hongerzwerm |
hongerzwerm:
hoŋǝrzwɛrm (Q018p Geulle)
|
Bijenvolk dat door de honger gedreven, kast of korf verlaat. Wanneer er in de woning geen druppel honing en korrel stuifmeel meer is, besluit het bijenvolk tot massale vlucht. Door het feit dat de bijen geen gevulde honingblaasjes hebben, steken zij snel en geducht. Een hongerzwerm komt echter slechts sporadisch voor. [N 63, 37c; N 63, 37e]
II-6
|
21043 |
honing |
honing:
hoǝneŋ (Q018p Geulle)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28664 |
honing vloeibaar maken |
kolpen:
kolpen (Q018p Geulle)
|
Gekristalliseerde honing door middel van een verwarmde ericaborstel of een verhit kolbtoestel vloeibaar maken. Dit is van toepassing bij het lossen van heidehoning, die in geleivorm in de raat zit. [N 63, 125c; N 63, 125b; monogr.]
II-6
|
28450 |
honingcel |
huisje:
hyskǝ (Q018p Geulle)
|
Elk van de zeshoekige openingen in de raat waarin de honing wordt opgeslagen. [N 63, 46a]
II-6
|
28667 |
honingdrank |
honingmee:
honingmee (Q018p Geulle)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|
28437 |
honingkamer, honingzolder |
honingzolder:
hōneŋzøldǝr (Q018p Geulle)
|
Bovenste ruimte in korf en kast waar de honing verzameld wordt. Bij korven kunnen afneembare stroringen of kleine opzetkastjes als honingkamer gebruikt worden, terwijl in de kasten bovenin ramen geplaatst worden voor de honingvergaring. Deze honingkamerramen zijn lager dan de broedkamerramen. Ook een tweede broedbak kan als honingkamer functioneren. [N 63, 10h; Ge 37, 22]
II-6
|
28438 |
honingkamerraam |
honingzolderraam:
hōneŋzøldǝrrām (Q018p Geulle)
|
Raam in de honingkamer of honingzolder waarin honing verzameld wordt. Het honingkamerraam is doorgaans lager dan het broedkamerraam. Zo is het honingkamerraam van de Simplexkast 140 mm hoog en dat van de Dadant- en de Langstrothkast 159 mm. De breedte van de honingkamerramen van deze drie kasten komt overeen met die van de broedkamerramen. Zie hiervoor de lemmata Simplexkast, Dadantkast en Langstrothkast. [N 63, 10i; N 63, 10h; Ge 37, 23]
II-6
|
28542 |
honingkrans |
honingkrans:
honingkrans (Q018p Geulle)
|
Groep cellen om de stuifmeelkrans heen gelegen, waarin de honing wordt opgeslagen. [N 63, 46c; N 63, 46b]
II-6
|