21414 |
inktpot |
inktpot:
inkpot (Q018p Geulle)
|
inktpot [DC 14 (1946)]
III-3-1
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
inleggen:
enlęgǝ (Q018p Geulle)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
31008 |
inplak |
ziel:
zil (Q018p Geulle)
|
Stukjes ingeplakt afvalleer of teervilt waarmee men holtes opvult, die ontstaan door oneffenheden onder aan de binnenkant, vooral door het onderzetten van de cambreur. Volgens de informant van Q 253 bestaat de ziel uit twee dunne stukjes hard leer, op elkaar los ingewerkt tussen de bal van de hak. Deze worden er ingewerkt om de schoen te laten kraken. [N 60, 91; N 60, 172a; N 60, 172b]
II-10
|
18453 |
inplak [wld ii.10, p. 42] |
kraak:
Vroeger waren er verwaande mensen die moesten kraak in hun schoenen hebben als van twee stukken overleer met de gladde kant tussen zool en binnenzool legt gaat dit krakken. Als een paar schoenen kraakten keek iedereen naar je voeten en zagen ze dat je een paar nieuwe schoenen aan had. De niet verwaande mensen zeiden dan dat ze hun schoenen niet betaald hadden.
kraak (Q018p Geulle)
|
Stukjes ingeplakt afvalleer of teervilt om holtes op te vullen die ontstaan door oneffen heden onder aan de binnenkant, vooral door het onderzetten van de cambreur? (inplank, inleg?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
25607 |
inschieten |
inschieten:
enšētǝ (Q018p Geulle)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
de bliksem is ingeslagen:
de bliksem is ingeslage (Q018p Geulle),
de bliksem slaat in:
de bliksem sleit in (Q018p Geulle)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
28556 |
interen |
interen:
entę̄rǝ (Q018p Geulle)
|
Het aanspreken van de voorraad voedsel door de bijen, die in wintertros bij elkaar hangen. [N 63, 54c]
II-6
|
23605 |
introïtus |
introtus (<lat.):
Introitus (Q018p Geulle)
|
De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25589 |
invetten |
insmeren:
ensmē̜rǝ (Q018p Geulle)
|
Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.]
II-1
|
28634 |
inwinteren |
opzetten:
opzętǝ (Q018p Geulle)
|
Het gereedmaken van de bijen door de imker voor de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele volk. Meestal brengt de imker de bijen over naar een korf waarvan de raten in hetzelfde jaar zijn opgewerkt. Hij voorziet ze van voedsel en probeert ze tegen de ergste kou te beschermen. Met een rolletje stro omwonden met wilgebast, een plankje of schuifje sluit de imker het vlieggat af. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het het beste is de bijen in de wintertijd zoveel mogelijk met rust te laten. Zelf zorgen ze voor de vereiste temperatuur in de woning tijdens de winterperiode. In deze periode vertragen de functies van de bijen, maar er is geen sprake van een echte winterslaap. [N 63, 107a; N 63, 107b; N 63, 108a; N 63, 108b, Ge 37, 190; monogr.]
II-6
|