e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jurk kleed: kleid (Geulle) jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] III-1-3
juweel juweel: juweel (Geulle) een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] III-1-3
kaak kaak: kaak (Geulle) kaak [DC 02 (1932)] III-1-1
kaakgestel kaken (mv.): kaake (Geulle) kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)] III-1-1
kaaps viooltje kaaps viooltje: kaaps vijwelke (Geulle) Kaapsviooltje (saintpaulia). Kas en kamerplant met violette of roze bloemen (violettekesplant, kaaps viooltje, poliake). [N 92 (1982)] III-2-1
kaarsenbak kaarsenhouder: kaersenhauwer (Geulle) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendover kaarsendomper: kaersendömper (Geulle) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit wiek: week (Geulle) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje prentje: preintsje (Geulle) Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaatsen (ballen) ballen: balle (Geulle) Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)] III-3-2