21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (Q018p Geulle)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
bazeliek (Q018p Geulle)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31378 |
bastaardvijl |
bastaardvijl:
bastǝrt˲vīl (Q018p Geulle)
|
Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g]
II-11
|
19313 |
bazige vrouw |
canaille:
kernajje (Q018p Geulle)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een steek onder water geven:
⁄nne sjteek ongger water gèève (Q018p Geulle)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32042 |
bedekte zwaluwstaart |
verblinde zwarbelstaart:
vǝrblęjndǝ zwarbǝlstart (Q018p Geulle)
|
Haakse zwaluwstaartverbinding waarvan de zwaluwstaartvormige pennen tot ongeveer 2/3 van de houtdikte in elkaar gewerkt zijn en de overblijvende delen in verstek tegen elkaar geplaatst zijn. Zie ook afb. 136. [N 54, 55e]
II-12
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
bèèdeleir (Q018p Geulle),
schooier:
sjooier (Q018p Geulle)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
bèèdelle (Q018p Geulle)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25448 |
bederven, gezegd van pekel |
kapotgaan:
(de pekel) gęjt kapǫt (Q018p Geulle)
|
De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.]
II-1
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (Q018p Geulle)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|