e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
negenoog negenoger: neugen euger (Geulle, ... ) Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2
nek nek: nak (Geulle), nàk (Geulle) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
nerf van de weide groes: grǫu̯s (Geulle) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerf: nerf (Geulle) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest, hoeveelheid jongen nest: nès (Geulle) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen bouwen: boewwe (Geulle), nestelen: nèstelle (Geulle) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1
nestverlater uitvliegen: oetvleege (Geulle) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] III-4-1
netmaag netmaag: nɛtmāx (Geulle) De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b] I-11
neus naas: nās (Geulle), neus: naas (Geulle, ... ) Het voorste deel van de schoen dat de tenen omsluit. [N 60, 25; N 60, 23a] || neus [DC 01 (1931)] II-10, III-1-1
neus (spotnamen) kokkel: kokkel (Geulle) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1