id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30331 | niet haaks | uit de winkel: ūt ˲dǝ weŋkǝl (Geulle) | Niet zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. [N 53, 199b; monogr.] II-12 |
20167 | niet zindelijk | nog niet zuiver: nog neet zuuver zin (Geulle) | onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2 |
18921 | nietsnut | duimendraaier: doemendrejjer (Geulle), leegloper: lèègluiper (Geulle), luilak: luilak (Geulle), niksnut: niksnöt (Geulle) | een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)] III-1-4 |
25172 | nieuwe maan | nieuw licht: nuut leech (Geulle), nieuwe maan: nuje moan (Geulle) | schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4 |
19052 | nieuws | nieuws: nuuts (Geulle) | een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)] III-3-1 |
19010 | nieuwsgierig | nieuwsgierig: nusheirig (Geulle) | nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)] III-1-4 |
19177 | nieuwsgierigaard | gaper: gaper (Geulle) | iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)] III-1-4 |
30857 | nijptang | knijptang: knīptaŋ (Geulle), pitstang: petstaŋ (Geulle), petštaŋ (Geulle) | In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.] || In het algemeen het werktuig om te knijpen en te trekken. Zie afb. 9. [N 60, 184a; N 60, 236] II-10, II-12 |
20504 | nippen | nippen: nippe (Geulle) | Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20401 | noemen | noemen: neume (Geulle) | noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2 |