e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
optopper oplenger: ǫplęŋǝr (Geulle) Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b] II-9
optrede optrede: optrē̜ǝ (Geulle) De verticale afstand tussen de bovenvlakken van twee elkaar opvolgende treden van een trap. Zie ook afb. 68a. [N 55, 89d] II-9
opzetten opzetten: opzętǝ (Geulle) Het vastspijkeren van de binnenzool op de leest en het op de leest schuiven van het overleer. Zie afb. 35. [N 60, 78] II-10
orchis orchidee: orsjidee (Geulle) Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)] III-4-3
ordenen, rangschikken schikken: sjikke (Geulle) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
organist organist: orgenis (Geulle) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: örregel (Geulle), øͅrgəldreͅiər (Geulle) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen de orgel spelen: den örgel spele (Geulle) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgeldraaier orgeldraaier: øͅrgəldreͅiər (Geulle) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2
orgelpijpen orgelpijpen: örgelpiepe (Geulle) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3