29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
paardsgetuig (Q018p Geulle)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
paardsknecht:
pɛ̄š[knecht] (Q018p Geulle)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
22509 |
paaseieren zoeken |
eieren zoeken:
eierzeuke (Q018p Geulle)
|
Spelletjes met eieren met Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23947 |
paaslammetje |
paaslammetje:
pǭslɛmkǝ (Q018p Geulle)
|
Een lam dat met Pasen, als het ongeveer 9 weken oud is, geslacht wordt. [N 70, 5]
I-12
|
21689 |
pacht? |
bankenpacht:
bankepach (Q018p Geulle)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
pachten:
pachte (Q018p Geulle)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (Q018p Geulle)
|
pad [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
21261 |
pad, paadje |
baan, baantje:
baan (Q018p Geulle),
pad, paadje:
paad (Q018p Geulle)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17874 |
pak slaag |
pak rammel:
e pak rammel gève (Q018p Geulle),
pak rammel (Q018p Geulle),
slaag:
sjlèg (Q018p Geulle)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
montuur (<fr.):
montoer (Q018p Geulle),
pak:
pak (Q018p Geulle)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|