e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paren paren: pārǝ (Geulle) Tekens maken op de stukken hout die in een vergaring bij elkaar horen. Bij een kozijn worden de bijeenhorende stijlen doorgaans van een haakse en een schuine lijn en de dorpels van twee schuine lijnen voorzien. [N 55, 4a] II-9
parfum odeur (fr.): odeur (Geulle), parfum: perfum (Geulle) reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur] [N 86 (1981)] III-1-3
parketvloer parketvloer: parkɛrt˲vlōr (Geulle) Vloer van smalle stroken tropisch hout of kwadraatvormige, ingelegde houten tegels die blind vernageld worden. Een vloer van korte en smalle stroken die zonder ondervloer in verstek of in keperverband over de balken wordt gelegd, wordt ook wel 'Wener vloer' genoemd (Zwiers II, pag. 563). Zie ook afb. 74. [N 54, 130; N 54, 131a; monogr.] II-9
pas uit het ei gekomen kipje kuikje: kykskǝ (Geulle) [N 19, 40b] I-12
pasfoto pasfoto: pasfoto (Geulle) de foto zoals op paspoorten en dergelijke legitimatiepapieren moet worden aangebracht [tiptopje] [N 90 (1982)] III-3-1
pasgeboren kalf nuchter kalf: nøxtǝr [kalf] (Geulle) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
paspoort pas: pas (Geulle, ... ) het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)] III-3-1
passen passen: passe (Geulle) nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)] III-1-3
pastoorsstuk domineesstuk: dōmenēsstøk (Geulle) Het stuk vlees dat de pastoor krijgt. Dat is geen bepaald stuk, meestal is het het beste van de slacht. Het stuk krijgt vaak de normale slachtersbenaming. In dit lemma worden deze normale slachtersbenamingen voor de diverse stukken vlees weggelaten. Zij worden opgenomen in deel III van het woordenboek bij het onderdeel: ''Producten van de slacht''. [N 28, 103; monogr.] II-1
pateen peets: peetsj (Geulle) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3