25083 |
reeks, rij |
reeks:
reeks (Q018p Geulle)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30179 |
regels |
rijbanden:
rībɛŋ (Q018p Geulle)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
rège (Q018p Geulle)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
piering:
peerink (Q018p Geulle)
|
worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
31836 |
reien, vlakschaven |
vlakken:
vlakǝ (Q018p Geulle),
vlakschaven:
vlakšāvǝ (Q018p Geulle)
|
Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107]
II-12
|
28559 |
reinigingsvlucht |
reinigingsvlucht:
ręjnegeŋsvløx (Q018p Geulle)
|
Vlucht die de bijen ondernemen om de uitwerpselen uit hun lichaam te verwijderen. In de winter hopen zich de onverteerbare resten van het voedsel op in de endeldarm. Wanneer de grens van het zich ophopen is bereikt, dan moeten de bijen zich ontlasten. Zodra de temperatuur na de winter voor het eerst weer 8 à 10 oC is geworden, vliegen de bijen uit om zich van het opgespaarde vuil te ontdoen. [N 63, 56a; Ge 37, 195]
II-6
|
21195 |
reis |
reis:
reis (Q018p Geulle)
|
het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31835 |
reischaaf |
reischaaf:
rīšāf (Q018p Geulle)
|
Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.]
II-12
|
21201 |
reiskoffer |
koffer:
koffer (Q018p Geulle)
|
Het voorwerp van leer, stof, riet om goederen mee op reis te nemen [koffer, valies] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28435 |
reisraam |
reisraam:
reisraam (Q018p Geulle)
|
Een in een houten rand gevat stuk metaalgaas. Dit reisraam vervangt de dekplank bij het verplaatsen van bijenvolken en dient als ventilatiemogelijkheid. Dekplanken en daken van de kasten worden dan apart vervoerd. Staan de kasten op de reisplaats, dan wordt het reisraam of gaasvenster weggenomen en de dekplank komt weer op zijn plaats. [N 63, 10f]
II-6
|