21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
ri-jaal (Q018p Geulle)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
haasgebeks:
haasgebeks (Q018p Geulle)
|
rozebottel
III-4-3
|
23721 |
rozenhoedje |
rozenkrans:
de roizekrans baeje (Q018p Geulle)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
noster:
noster (Q018p Geulle)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
roizekransmaojnd (Q018p Geulle)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
rezien (Q018p Geulle)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rök (Q018p Geulle),
rük (Q018p Geulle)
|
rug [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32578 |
ruige mest |
ruwe mest:
rū(u̯)ǝ [mest] (Q018p Geulle)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q018p Geulle)
|
ruiken
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
ruilen:
ruille (Q018p Geulle)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|