18369 |
schoen: spotnamen |
trapper:
trappers (Q018p Geulle)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30878 |
schoenlade |
schoenslade:
šōnslā (Q018p Geulle)
|
De lade of een van de laden in de werktafel. [N 60, 193b]
II-10
|
18347 |
schoenlepel |
aantrekker:
aantrekker (Q018p Geulle)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30813 |
schoenmaker -bijnamen |
pekhuif:
pęǝkhȳf (Q018p Geulle),
pekvot:
pęǝkvot (Q018p Geulle),
schoensmartelaar:
šōnsmartǝlę̄r (Q018p Geulle),
schoensverkrachter:
šōnsvǝrkraxtǝr (Q018p Geulle)
|
Bijnamen voor de schoenmaker. [N 60, 216b; N 60, 75; monogr.]
II-10
|
30811 |
schoenmakersgereedschap |
schoenmakersgetuig:
šōnmę̄kǝrsgǝtȳx (Q018p Geulle)
|
Algemene benaming voor schoenmakersgereedschap. [N 60, 221b]
II-10
|
18185 |
schoenveter |
rijgstaartel:
rie-startel (Q018p Geulle),
voor zondagsschoen
riestartel (Q018p Geulle),
schoensriem:
voor weekse schoenen
sjoonsreeme (Q018p Geulle)
|
Een niet leren koordje? [N 60 (1973)] || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šofǝl (Q018p Geulle)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šofǝlǝ(n) (Q018p Geulle)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
34629 |
schokken |
stuiken:
stokǝ (Q018p Geulle)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
20649 |
schol |
schol:
sjol (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)]
III-2-3
|