24244 |
snavel |
bek:
bek (Q018p Geulle),
snavel:
sjnavel (Q018p Geulle)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snid:
snēt (Q018p Geulle)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
20523 |
snee brood |
snee:
sjnee (Q018p Geulle),
snee (Q018p Geulle)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24388 |
sneep |
sneep:
sjneep (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
sjniebal (Q018p Geulle),
sjniebel gwoijje (Q018p Geulle)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
⁄n snièbuu (Q018p Geulle)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snieen (Q018p Geulle)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
sjnèklökske (Q018p Geulle)
|
Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sneeê (Q018p Geulle),
snei (Q018p Geulle)
|
sneeuw [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
vinnig:
vinnig (Q018p Geulle),
vluk:
vlök (Q018p Geulle)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|