24473 |
blauwe bosbes |
aarbel:
-
aorbel (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle),
aorbelen (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle,
Q018p Geulle,
Q018p Geulle)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
17691 |
blazen |
blazen:
blaoze (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (Q018p Geulle)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekke (Q018p Geulle)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (Q018p Geulle),
wachten:
wagte (Q018p Geulle)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle,
Q018p Geulle)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
30462 |
blind spijkeren |
blind vernagelen:
blęjnt ˲vǝrnē̜gǝlǝ (Q018p Geulle)
|
Zo spijkeren dat de nagels onzichtbaar blijven. Bij houten vloerdelen met messing en groef wordt de nagel daartoe in de messing geslagen. De groef van het volgende vloerdeel dekt de nagel vervolgens af. [N 54, 140]
II-9
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blindemannetje:
blindemenneke sjpele (Q018p Geulle)
|
Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinke (Q018p Geulle),
glanzen:
glanze (Q018p Geulle)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25384 |
bloed roeren |
(het) bloed kloppen:
blōtklopǝ (Q018p Geulle)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|