21452 |
uitnodigen |
noden:
nwejje (Q018p Geulle)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
uitschelden:
oetsjelle (Q018p Geulle)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
uitslaan:
ūtslǫan (Q018p Geulle)
|
Vóór het maken van een trap een plattegrond ervan op ware grootte tekenen, bijvoorbeeld op een schot of op de vloer. Met uitzondering van de rechte steektrap wordt voor iedere trap altijd een plattegrond getekend. [N 55, 95a]
II-9
|
21787 |
uitsluitsel |
uitsluitsel:
oetsjluutsel (Q018p Geulle)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling:
Oetstélling (Q018p Geulle)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oetsjtelle (Q018p Geulle)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
smoesje:
sjmoesje (Q018p Geulle),
uitvlucht:
oetvlög (Q018p Geulle)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardsstront:
pęsštrǫnt (Q018p Geulle)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflater:
kōflātǝr (Q018p Geulle),
koestront:
kōstront (Q018p Geulle)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
31792 |
uitzagen |
decouperen:
dēkupērǝ (Q018p Geulle),
uitzegen:
ūt˲zē̜gǝ (Q018p Geulle)
|
Gedeelten uit het hout wegzagen om er zo versieringen in aan te brengen. Het aanzagen wordt meestal met behulp van een decoupeerzaag gedaan. Zie ook dat lemma. [N 53, 23a]
II-12
|