30051 |
uitzetplanken |
bouwplanken:
buplaŋkǝ (Q018p Geulle)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
zeven:
zēvǝ (Q018p Geulle)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q018p Geulle),
zeik:
zęi̯k (Q018p Geulle)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (Q018p Geulle),
zeiken:
zęi̯kǝ (Q018p Geulle)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
22465 |
vaandel |
vaandel:
vaandel (Q018p Geulle)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22466 |
vaandeldrager |
vaandrig:
vaandrig (Q018p Geulle)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
vaars:
vē̜rs (Q018p Geulle)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
20330 |
vader |
pa:
vroeger
bā (Q018p Geulle),
pap:
door leerlingen v.e. lagere school ingevuld (9 - 10 jaar)
baop (Q018p Geulle),
pap (Q018p Geulle),
tegenwoordig
pap (Q018p Geulle),
papa:
papa (Q018p Geulle),
door leerlingen v.e. lagere school ingevuld (9 - 10 jaar)
pappa (Q018p Geulle),
vader:
vader (Q018p Geulle),
vādər (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
vagebond:
vaagebond (Q018p Geulle)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31737 |
vakman |
vakman:
vakman (Q018p Geulle)
|
Timmerman of meubelmaker die degelijk werk aflevert. [N 55, 168a-b; N 55, 197]
II-12
|