18823 |
verdriet; verdriet doen |
verdriet:
verdreet (Q018p Geulle)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34155 |
verdrogen |
verzijen:
vǝrzii̯ǝ (Q018p Geulle)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
17936 |
verdwenen |
foetsie:
Ook: fietse.
foetsie (Q018p Geulle)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17924 |
verfrommelen |
verfrommelen:
verfroemele (Q018p Geulle),
verkreukelen:
verkreukele (Q018p Geulle)
|
Frommelen, verfrommelen: kreukels maken in bijv. een zakdoek (frommelen, fommelen, fronselen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25904 |
vergaarkuip |
maattobje:
māttøpkǝ (Q018p Geulle),
sirooptobje:
šruptøpkǝ (Q018p Geulle)
|
De soms van hout vervaardigde vergaarkuip voor het opvangen van het sap. [N 57, 18]
II-2
|
21453 |
vergaderen |
vergaderen:
vergaadere (Q018p Geulle)
|
ter vergadering bijeengekomen zijn, vergaderen [garen, gaderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19251 |
vergeetachtig |
vergeetachtig:
vergèètechtig (Q018p Geulle)
|
zwak van geheugen, niet goed kunnende onthouden [vergetelijk, vergeetachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19250 |
vergeetachtig persoon |
vergeetachtige:
⁄nne vergèèt egtige (Q018p Geulle)
|
een vergeetachtig persoon, iemand die telkens dingen vergeet [vergeetmuts, lapschaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19597 |
vergiet |
zijbaar:
ziebaar (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle,
Q018p Geulle)
|
Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
18054 |
vergiftigen |
vergiftigen:
verguftige (Q018p Geulle)
|
Vergiftigen: door vergif doden (vergeven, vergiftigen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|