30487 |
vlaggen |
grozen:
growzǝ (Q018p Geulle)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
24914 |
vlaktex |
vlakte:
vlakte (Q018p Geulle)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlegte (Q018p Geulle)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
30183 |
vlechtlatten |
witslatten:
wetšlatǝ (Q018p Geulle)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
witsen:
wetšǝ (Q018p Geulle)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleisch (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
25446 |
vlees conserveren |
gesloten laten:
gǝslōtǝ lǭtǝ (Q018p Geulle)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
30802 |
vleeskant |
vleeskant:
vlęjškant (Q018p Geulle)
|
De kant van de huid waar de haren van het dier niet gezeten hebben, de vleeskant. [N 60, 3b; N 60, 3c; N 36, 2b]
II-10
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
’n maaj (Q018p Geulle)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25458 |
vleesmolen |
vleesmolen:
vlęjšmø̄lǝ (Q018p Geulle)
|
Met de hand bediend molentje dat het vlees tot worstvlees kleinmaalt. Het gemalen vlees wordt door een buisje in de hierover geschoven, schoongemaakte darm geperst. [N 28, 116; N 28, 114; monogr.]
II-1
|