19961 |
vrouwelijke hond, teef |
teef:
teeëf (Q018p Geulle)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroethen:
šrūthen (Q018p Geulle)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
20124 |
vrouwelijke kat |
poes:
poes (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q018p Geulle)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
24455 |
vrouwelijke vis |
kuit:
koet (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke vis (kuiter, kuitvis, moedervis, kuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23362 |
vrouwenkant |
epistelkant:
epistelkant (Q018p Geulle)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrouwluukleijer (Q018p Geulle)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
bij leven:
bie lèève (Q018p Geulle)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24966 |
vuil waterx |
luter:
luter zedepwater cf III.2.1, waswater
läöëter (Q018p Geulle),
nut water:
nöt water (Q018p Geulle),
vies water:
vies water (Q018p Geulle),
vuil waswater:
voel wesjwater (Q018p Geulle)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
dof (Q018p Geulle)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|