21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
grote muil:
⁄n grwatte moel (Q018p Geulle)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
goed bespraakt zijn:
good besjpreuk (Q018p Geulle)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
30392 |
wellat |
wellat:
wɛllat (Q018p Geulle)
|
Houten lat die onder de wel van de trede wordt gespijkerd als steun voor de stootborden. Zie ook afb. 68. [N 55, 104c]
II-9
|
30397 |
welstuk |
weltrede:
wɛltrē̜ǝ (Q018p Geulle)
|
De smalle, bovenste trede van een trap waarvan de bovenkant gelijk ligt met de bovenkant van de vloer. [N 55, 110]
II-9
|
30910 |
wener lijm |
wener pap:
wīnǝr pap (Q018p Geulle)
|
Een nieuwe, betere soort lijm, die omstreeks 1910 zijn intrede deed. Ingrediënten kunnen zijn: hars en lijnzaad (L 267) en zaadmeel (Q 121c). [N 60, 164a; N 60, 92a]
II-10
|
18513 |
wener lijm [wld ii.10, p. 22] |
wener pap:
Om zwère open te pappe.
wienerpap (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u in het algemeen het plaksel dat men vroeger gebruikte? (pap, plaksel?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
ausbrao (Q018p Geulle),
wenkbrauw:
wenkbrao (Q018p Geulle)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
30416 |
wenteltrap |
wenteltrap:
wɛntǝltrap (Q018p Geulle)
|
Trap die zich spiraalsgewijs naar boven windt om een massieve spil of om een denkbeeldige spil, het schalmgat. Zie ook afb. 69h. [N 55, 132]
II-9
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (Q018p Geulle)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
schaafbank:
šāf˱baŋk (Q018p Geulle)
|
In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.]
II-12
|