e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

Gevonden: 4139
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolhamer bolhamer: bǫlhāmǝr (Geulle) In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c] II-11
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhood (Geulle) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolletjes stuifmeel klompen: klompǝ (Geulle) Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94] II-6
bolster van een noot bolster: bolster (Geulle) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bomen, zijwangen binnenboom: benǝbǫwm (Geulle  [(meervoud: benǝbø̜jm)]  , ... ), buitenboom: būtǝbǫwm (Geulle  [(meervoud: būtǝbø̜jm)]  ), korte boom: kǫrtǝ bǫwm (Geulle), lange boom: laŋǝ bǫwm (Geulle) Elk van de zijstukken van een trap, waarin de treden ofwel worden ingelaten ofwel worden ingekeept. Bij trappen waarvan de bomen niet gelijk van vorm zijn onderscheidt men de buitenboom en de binnenboom. De boom langs de wand van het trapgat wordt doorgaans de buitenboom genoemd, de vrijstaande de binnenboom. Bij een spiltrap met kwartslag zijn drie trapbomen aangebracht. De rechte binnenboom van een dergelijke trap wordt voorboom genoemd, de boom waarin de treden van het eindkwart zijn ingelaten, kleine boom. Zie ook afb. 68. [N 55, 100; N 55, 101a-c] II-9
bomijs hol ijs: hoal ies (Geulle), spiegelijs: sjpegel ies (Geulle) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonenkruid bonenkruid: bwannekroet (Geulle, ... ) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bonnet bonnet (<oudfr.): bonnét (Geulle) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3
bont als apart kledingstuk pels: péls (Geulle) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3
bonte kraai zaadkrauw: zaodkraw (Geulle), zaotkrauw (Geulle) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1