22430 |
worstelen |
worstelen:
worstele (Q018p Geulle)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
malen:
mālǝ (Q018p Geulle)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (Q018p Geulle)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24736 |
wortelhals |
nek:
nek (Q018p Geulle)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33563 |
worteltje |
rode worteltjes:
roi wurtelkes (Q018p Geulle)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrēēf (Q018p Geulle),
vrief (Q018p Geulle)
|
wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
mokkig:
mokkig (Q018p Geulle),
wrevelig:
vrevelig (Q018p Geulle)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
vegen:
vège (Q018p Geulle),
wrijven:
vrieve (Q018p Geulle)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringe (Q018p Geulle)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vreutelle (Q018p Geulle)
|
Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|