31689 |
zagerij |
zegerij:
zē̜gǝri (Q018p Geulle)
|
In grotere timmermans- of meubelmakersbedrijven de afdeling waar het machinale zaagwerk wordt gedaan. [N 55, 178c; monogr.]
II-12
|
18316 |
zak in de onderrok |
rokkentas:
rokketesj (Q018p Geulle)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
snuifplag:
snoefplak (Q018p Geulle)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
zondagscenten:
sóndes-cente (Q018p Geulle),
sóndescente (Q018p Geulle)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
24967 |
zandbank |
zandbank:
zandbank (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle),
zandplaat:
zandplaat (Q018p Geulle)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korreltje:
körrelke zand (Q018p Geulle),
zandkorreltje:
zandkörrelke (Q018p Geulle)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30152 |
zandsteen |
kunrader steen:
køndǝr stęjn (Q018p Geulle)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (Q018p Geulle)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zaanikke (Q018p Geulle),
zanikke (Q018p Geulle),
zeveren:
zeivere (Q018p Geulle),
zeiverre (Q018p Geulle)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
zavelgrond:
zavelgrond (Q018p Geulle)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|