19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
zig veuge (Q018p Geulle)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
neerkijken:
neerkieke (Q018p Geulle),
veel schijt veil hebben:
veul sjiet veil höbbe (Q018p Geulle),
zich get menen:
zich get meine (Q018p Geulle),
zig get meine (Q018p Geulle)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
uit zijn slof schieten:
oet z⁄nne sjlof sjeete (Q018p Geulle),
zich opregen (<du.):
zich opreege (Q018p Geulle),
zich oprichten:
zich oprichte (Q018p Geulle),
zich oprijten:
zich opriete (Q018p Geulle)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
wrede:
vrīǝ (Q018p Geulle)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
zich niet lekker voelen:
zich neet lekker veule (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zich zjeneere (Q018p Geulle),
zich schamen:
zich sjaame (Q018p Geulle)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
jeuken:
jø̄kǝ (Q018p Geulle),
schuren:
šūrǝ (Q018p Geulle)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
19247 |
zich vergissen |
zich vergissen:
zig vergisse (Q018p Geulle)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich vervèle (Q018p Geulle)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
verwonderd zijn:
verwōnderd zin (Q018p Geulle),
verwonderen:
verwōndere (Q018p Geulle)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|